TREIN
Rondom Pasen nam ik de trein van Florence naar Parijs. In Milaan had ik de reis — door een kapitaal uit te geven aan proviand — nog zo comfortabel mogelijk voor mezelf proberen te maken. In de kelder van station Milaan zit een supermarkt waar je een extreem goede gastronomia hebt: de versafdeling waar je maaltijden kunt kopen. Gelukkig had ik ruim ingeslagen, want de reis verliep niet zonder slag of stoot.
We vertrokken al met enige vertraging, maar voor Italiaanse begrippen was het bijna niets. Toen we echter vlak voor de Franse grens stil kwamen te staan, begon de ellende. Tien, twintig, dertig, zestig, tachtig, honderdtwintig, tweehonderd minuten vertraging: de mevrouw kondigde het steeds keurig aan via de luidspreker.
Nadat ik mijn geroosterde aardappeltjes, zoetzure paprika en kikkererwten met cime di rapa op had, het halve flesje rode wijn dat ik had meegenomen soldaat had gemaakt, kruiswoordpuzzels had opgelost, had gelezen en het hele seizoen van Married at First Sight had gekeken, kon ik alleen nog maar peinzend uit het raam staren. Het werd donker en de maan verscheen boven de besneeuwde bergtoppen.
Mijn gedachten dwaalden af naar allerlei gebeurtenissen van de afgelopen maanden. De rivier de Arno, die eens zo hoog stond dat de stad bijna overstroomde. Het afschuwelijke nieuws dat mijn lievelingsrestaurant van eigenaar is veranderd — dat voelt alsof er iemand is overleden. De witte tafelkleden veranderden in rood-wit geblokt, en ik kan je verzekeren: in Italië is dat geen goed teken. Hoe mijn liefde voor koken weer is teruggekomen. Hoe vreemd arrogant ik Florentijnen vaak vind. Hoe graag ik eigenlijk buiten de stad wil gaan wonen en een moestuin wil hebben. En kippen. En een wapperend waslijntje. Maar ik bedenk me al snel dat ik de vaatwasser uitruimen een afschuwelijke taak vind, en dat ik kruidenplantjes genadeloos om het leven breng — niet expres, uiteraard.
Ik schrik op wanneer ik via de luidspreker hoor of er een arts naar wagon drie kan komen. Ik kijk om me heen, maar er gebeurt weinig. Een poosje later gaat de deur van de coupé open en stapt er een serieus kijkende dominee met zwart-wit boordje vastberaden richting wagon drie. Erg Italiaans: mocht er hulp nodig zijn van een andere aard.
Ik verlang naar oesters, slakken en kleine glaasjes wijn. En lekkere croissants. En goede boter. Na Parijs neem ik hopelijk een wat minder vertraagde trein richting Nederland, waar ik ga knuffelen met mijn neefje en mijn moeder me altijd extra vertroetelt met appelflappen bij de koffie, gebakken eieren met spek als ontbijt en karbonades van de slager. Ik ben dan wel bijna tweeëndertig, maar blijer krijg je me niet.
De trein begint langzaam weer te rijden en doorkruist, terwijl het donker is en iedereen slaapt, heel Frankrijk. Met negen uur vertraging kom ik om vijf uur ’s ochtends aan op Gare de Lyon. Terwijl ik het uitgestorven station uitloop op zoek naar een taxi, krijg ik de meest perfecte Parijse begroeting: de geur van versgebakken croissants.